Dennis Warmerdam: van jeugdkampioen hockeyer, naar kankerpatiënt, tot Oranje.
Voor onze FundRazor schoof Dennis aan tafel met Reda Haouam. Hier deelt hij zijn krachtige verhaal, waarin niet alleen fysieke fitheid, maar vooral mentale kracht centraal staat.
Liever lezen dan kijken? Hieronder de hoogtepunten van het interview uitgeschreven.
Dennis, als echte hockeyman, hoe is de liefde voor de sport ontstaan?
Mijn oudere zus hockeyde. En het was voor mijn ouders ook logistiek handig als ik ook ging hockeyen. Ik wilde stiekem eigenlijk voetballen. Maar goed, naarmate je in de sport groeit krijg je vriendjes en vriendinnetjes. En uiteindelijk ben ik nooit meer weggegaan. Ik maakte op mijn veertiende de overstap naar Pinoké. Een club met een grote jeugdopleiding. Uiteindelijk heb ik vanaf daar de stap kunnen maken naar het professionele hockey. Daar speel ik vanaf mijn zestiende tot nu, maar liefde voor de sport is nooit meer weggegaan. Ik vind het een fantastisch spelletje.
Hoe houd je dat al die jaren vol? Wat is jouw drijfveer daarin?
Als kind was ik vooral blij dat ik gewoon kon spelen. Ik had nooit direct het gevoel dat ik de top wilde bereiken dat ging eigenlijk vanzelf. Ik was beetje een laadbloeier. Vanaf 14/15 jaar maakte ik pas echt die stap. Toen ik mijn debuut in het eerste maakte en werd gevraagd voor Nederlands B (onder de 16), voelde ik van: 'Hé, ik kan eigenlijk best goed hockeyen.' Misschien zit Nederlands team er ooit in, dan ga je daar toch van dromen. Ik heb nooit echt druk gevoeld van 'ik moet het halen', maar meer van 'ik wil het halen'. Ik wil gewoon goals maken en plezier hebben. Dat is voor mij altijd de basis geweest.
Je hebt ook die heftige diagnose kanker gekregen. In welke fase bevond je je toen?
Ik kreeg de diagnose op mijn 23e, terwijl ik op topniveau hockeyde en de ambitie had om het Nederlands team te halen. Ik liep al twee jaar met een tapeje om mijn pols, maar wilde nooit graag naar een fysio/arts, dan was het antwoord snel overbelasting en rust nemen. Dat paste niet in mijn plaatje, want ik wilde graag door. Uiteindelijk bleek het een zeldzame vorm van kanker die zich door mijn hele onderarm had verspreid, van mijn pols tot mijn elleboog.
Als ziekenhuis hebben we twee taken. Eén is om te helpen dat je overleeft. En twee is om te zorgen dat je zoveel mogelijk functionaliteit hebt, maar één gaat voor twee. Voor hen was amputatie de veiligste optie. Toen was ik eigenlijk van één opslag van topsporter naar kankerpatiënt.
In het AVL een chemo gehad, achteraf bleek dat dat niet had geholpen. Toen kwam eigenlijk de boodschap. Het is niet de veiligste manier, het is voor ons eigenlijk de enige manier: We moeten je arm amputeren. Toen heb ik een afscheidswedstrijd gehad in de hockeywereld. Veel gehuild, maar uiteindelijk ook veel gelachen en de verbroedering was heel erg mooi, maar dat was wel voor mij einde carrière.
Uiteindelijk ging ik terug naar een ander ziekenhuis, waar ze een operatie wilden proberen. Ze haalden daar spier en huid uit mijn been om een nieuwe arm te creëren. Dat was zo bijzonder. Daarna ben ik langzaam gaan proberen op te trainen en uiteindelijk het Nederlandse team, wat altijd mijn doel was. Van ziek zijn, bijna mijn arm verliezen, naar een succesvolle operatie en weer terug kunnen keren. Dat was heel bijzonder.
Hoe heb je al die onzekerheden ervaren? Had je daar ook een bepaalde tactiek in?
Ik denk dat ik, als persoon en topsporter, veel van controle houd, want de uitkomst is onzeker. Ik ging ook op zoek naar dingen die ik kon doen. Bijvoorbeeld, ik mocht vanwege de chemo niet met rechts squashen, dus ging ik met links spelen. Je focust op de dingen die nog wel mogelijk zijn en daarom eigenlijk kleine overwinningen te bouwen.
Achteraf blijkt (en dat vind ik zelf wel heel erg mooi) dat mijn operatie door drie dingen heel goed is gegaan: ik was jong, ik rookte niet (dan hadden ze bepaalde bloedvaatjes niet aan elkaar kunnen hechten), en ik was superfit, waardoor ik goed was hersteld door de chemo.
Hoewel ik 99% van het succes aan het ziekenhuis toeschrijf, zeiden de artsen dat de 1% die ik zelf leverde – door goed voor mijn lichaam te zorgen en positief te blijven – het verschil heeft kunnen maken. Het belangrijkste is dat je, na het verwerken van de klap, focust op wat je nog wél kunt doen. Soms zijn het juist die kleine procentjes die het verschil maken.
Ben je na deze periode ook een andere speler of persoon geworden?
Ik denk wel dat ik een ander persoon ben geworden. Nou ja, de aard van het beestje is hetzelfde, dus als mens ben ik echt niet veranderd. Ik was altijd 'de hockeyer'. Op een verjaardag was ook altijd de vraag aan mij: 'Hoe gaat het met hockey?' Een heel fijn label om te hebben en om sport uit te dragen, maar toen kreeg ik het label 'kankerpatiënt'. Dat wilde ik niet hebben.
Ik ben geen kankerpatiënt, ik ben Dennis en ik heb kanker. We gaan alles doen om beter te worden, maar ik blijf wel mezelf. Uiteindelijk ben je ook Dennis die hockeyt, en niet de hockeyer. Ik moest heel erg leren wie ben ik eigenlijk. Dat proces heeft mij veel geholpen om te groeien als mens, en ook te groeien als teamspeler.
Heb je een specifiek idee van wat gezondheid voor jou betekent?
Als je gezond bent, word je niet beperkt in waar je eigenlijk heen wilt. Door alles wat ik heb meegemaakt, is mijn kijk op de mentale gezondheid ook veranderd. Ik heb meerdere momenten in mijn leven onder druk gestaan, waarbij ik mezelf een beetje verloor omdat ik fysiek zo erg aan het pushen was. Maar mentaal was ik helemaal niet meer ontspannen, en dat is denk ik voor mij ook gezondheid: dat je ontspannen kunt zijn.
Hoe kwam je erachter dat mentale gezondheid je aandacht nodig had?
Nou, eerst denk ik in de ziekteperiode. Toen ontstond eigenlijk direct het idee, en dat klinkt misschien gek: ik ben topsporter, ik ben gewend overal de beste in te willen zijn. Nu moet ik het beste zijn in het hebben van kanker.
Ik ben vanuit mezelf positief, maar ik voelde dat ik geen negatieve gedachten kon toelaten, want dan zou ik mijn reputatie als 'positieve jongen' verliezen. Dat is best hard werken, want zo voel je je natuurlijk niet altijd. Ik heb wel moeten leren dat je soms juist moet kunnen aangeven: 'Hé, ik heb dit nodig.' Als je dat toelaat, word je vanzelf weer positief. De angst is dat je er niet meer uitkomt, maar juist door het even toe te laten, schiet je weer terug naar het positieve.
Samen met Joost Bakker heb een mooi boek geschreven. Hoe heeft dit bijgedragen aan je herstelproces?
Het schrijven van het boek was voor mij een proces van persoonlijke ontwikkeling. Op een gegeven moment waren we alles aan het analyseren en kwamen we eigenlijk tot de conclusie dat ik moest leren loslaten en iets van mezelf moest geven. Toen we begonnen met schrijven deed ik dat niet, want toen ik de selecties bij Oranje niet haalde, sloot ik me volledig af. Door dat op te schrijven dacht ik: ‘ik doe eigenlijk weer hetzelfde als voorheen’. Uiteindelijk heb ik de keuze kunnen maken om te stoppen bij het Nederlands team en weer een stap naar achter te doen.
Ik noem het altijd maar een beetje een Disney verhaal van ‘hockeyer, ziek, en weer hockeyer’. Een hele mooie comeback. Alleen, er is zoveel gebeurd. Waar ik tegen aan liep, wat ik lastig vond, wat ik heb moeten leren. Dat wilde ik opschrijven. Om andere mensen een kijkje achter de schermen te geven.
Hoe was het schrijfproces voor jou?
Ik had met Joost afgesproken: ik zeg alles. Als ik er dan iets uit wil halen, dan doen we dat, maar op deze manier kon ik altijd vrijuit spreken. Toen ik het teruglas, was mijn eerste gedachte: "Ga ik dit echt zeggen in een boek? Ga ik dit toegeven?" Maar dat was juist mooi, want dat is juist wat ik wilde doen. Het heeft mij ook erg geholpen om het op deze manier doen.
We hebben alles erin laten staan, maar het was niet altijd even makkelijk.
Wat zou je tegen mannen willen zeggen die ziek worden in dezelfde periode zitten, op basis van je eigen ervaring?
Er is altijd iets wat je kan doen, ook al is dat niet bevorderlijk voor het eindresultaat. Soms zijn het juist die kleine stapjes die, achteraf gezien, net die ene stap hebben gegeven waardoor er veel mogelijk werd.
Je hoeft het niet alleen te doen. Ik had het gevoel dat ik stoer moest zijn. Ik slikte het weg en ik ging door, dat was ook mijn eerste reactie toen ik ziek werd. Maar er is een hele groep mensen om je heen die je willen helpen. Als jij heel erg in jezelf blijft, dan weten zij ook niet hoe. Terwijl als jij durft te delen wat je nodig hebt, wat je behoeftes zijn, wat je emoties zijn. Dan word je een team. Bij mij werd het ‘ons’ probleem, niet mijn probleem. Een gezamenlijke overwinning.
Kwetsbaarheid is eigenlijk heel stoer. Daarmee inspireer je ook anderen.
————————————
Het verhaal van Dennis Warmerdam bewijst dat doorzetten niet alleen draait om spieren, maar vooral om je mentale kracht. Door open te zijn over zijn ervaringen, laat hij zien dat je – zelfs op de zwaarste momenten – altijd kunt blijven vechten voor wat écht belangrijk is. Samen met Reda Haouam heeft hij ons laten zien hoe je, ondanks de tegenslagen, toch kunt winnen. Dank aan beide mannen voor hun inspirerende verhalen en voor het delen van hun kracht!